Nieuwe hotspot voor voedselonderzoek

Nieuwe hotspot voor voedselonderzoek

Co-creatie en innovatie binnen de industriële (witte) biotechnologie vormen de basisgedachte binnen de Biotech Campus Delft

Artikel in EVMI: 15 april, door Leendert van der Ent

Voedingsmiddelen en ingrediënten, bijvoorbeeld uit verwaarding van restromen, zijn belangrijk in Delft. Op de Biotech Campus hebben zich al een aantal interessante spelers gevestigd, zoals DSM, antibioticaproducent Centrient Pharmaceuticals, de pilotplant Bio Process Facility en producent van omega3-vetzuren Veramaris. De producten van Veramaris zijn een goed voorbeeld van het type biotechnologische nutriënten waar de campus op gericht is. Het bedrijf werd in 2018 opgericht als joint venture van DSM en Evonik en produceert op biotechnologische wijze algenolie met de omega3-vetzuren EPA en DHA. Dit product wordt gebruikt voor het voederen van kweekzalmen in aquacultuur. 

In totaal werken op de campus meer dan twaalfhonderd mensen aan dergelijke biobased oplossingen voor voeding, diervoeding, biobrandstoffen en bioplastics. Vierhonderd van hen zijn onderzoekers. Ook is er een sterke band met de TU Delft, die hier bijvoorbeeld cursussen en activiteiten organiseert en er biotech start-ups kan vestigen. In het Beijerinck Center kunnen deze startende biotechbedrijven naast DSM en Veramaris een plek vinden. ‘Zij krijgen hier niet alleen een laboratorium en kantoorruimte, maar ook toegang tot het restaurant, de fitness, een koffiecorner en vergaderzalen,’ zegt Cindy Gerhardt trots. ‘Nog belangrijker zijn mogelijkheden als DSM-mentoren, cursussen en financiering. Conferenties en netwerkevenementen vergroten de dynamiek en uitwisseling van talent. Dat is zowel voor DSM als voor de start-ups belangrijk. De erkenning van de campus als “Fieldlab” betekent dat bedrijven die hier innovatiewerk verrichten speciale subsidies kunnen krijgen.’

Geen concurrentie

De Biotech Campus Delft heeft een duidelijk profiel ten opzichte van de rode biotechnologie in Leiden en de groene biotech in Wageningen. ‘Industriële biotechologie is een vak apart. Het kenmerk van onze witte biotechnologie is de inzet van micro-organismen als productiemiddel. Het organisme is de machine die moleculen knipt, plakt en omzet tot een product. Daardoor kun je met minder grondgebruik en minder afval bijvoorbeeld natuurlijke geur- en smaakstoffen of suikervervangers maken. Je laat naar het voorbeeld van een biologisch systeem, meestal een plant, een ander biologisch systeem exact hetzelfde product maken. Voorbeelden daarvan zijn stevia, sinaasappelsmaak of vanillesmaak. Het opschalen van die omzetting is in deze industriële context een belangrijk gegeven.’

Dat komt bijvoorbeeld tot uiting in de mogelijkheden die de TU Delft, de Bio Process Facility en de Biotech Campus Delft bieden voor het behalen van een Professional Doctorate in Engineering. ‘Een dergelijke tweejarige doctoraatsopleiding is vooral gericht op de procestechnologische kant, van het opschalen van lab- via pilot-plant naar industriële schaal. Dat is heel belangrijk. Met een uitvinding ben je er namelijk nog niet. De marges op nieuwe voedingsmiddeleningrediënten zijn bij lange na niet zo hoog als op geneesmiddelen. De slimme inrichting van je proces bepaalt daarom of je met voldoende marge kunt produceren. De engineering-skills die daarvoor nodig zijn hebben ontwikkelaars vaak niet, maar die kunnen ze op de campus leren.’ Er zijn op dit gebied zeker raakvlakken met andere kenniscentra, vooral met Wageningen. ‘Waar het kan werken we graag samen.’

Ruimte voor groei

Ook regionale agrifood-bedrijven, bijvoorbeeld vanuit de Greenport Westland-Oostland en Duin- en Bollenstreek, zijn erg geïnteresseerd in het hoogwaardig verwerken van hun rest- en zijstromen. ‘Als dergelijke bedrijven nieuwe, groene processen gaan ontwikkelen en opschalen, willen ze graag dicht bij hun productievestiging blijven,’ weet Gerhardt. ‘In Nederland bestaat grote behoefte aan doorgroei en opschaling bij middenbedrijven. Die bedrijven kunnen voor de pre-competitieve Technology Readiness Levels (TRLs) aanhaken bij 150 jaar kennis van TU Delft en DSM op dit gebied. Daarbij gaat het niet alleen om technologische kennis, maar ook om bijvoorbeeld om juridische regels over genetisch gemodificeerde organismen (GMO).’ Dienstverleners die de andere bedrijven ondersteunen, completeren het innovatie-ecosysteem: contract research, adviesbureaus, loopbaancoaches en andere ondersteunende activiteiten zijn allemaal beschikbaar op de Delftse hotspot voor biotechnologie.

Een derde categorie bedrijven waar de campus naast biotech start-ups en regionale agrifood op mikt, zijn multinationals die willen aansluiten bij de faciliteiten en kennis van de Nederlandse biobased industrie. ‘Zij zullen eerder een eigen gebouw willen dan een unit in het Beijerinck Center. Dat kan. De campus biedt ruimte voor de nieuwbouw van kantoren, labs en fabrieken.’

De organisatie is met een groot aantal partijen in gesprek. Van één bedrijf is de komst vrijwel zeker, maar kan de naam nog niet worden genoemd. Wel bekend, behalve de al eerder genoemde bedrijven, is de komst van hoofdkantoor van Avansya. Deze 50/50 joint-venture tussen speciaalchemiebedrijf DSM en landbouw- en voederbedrijf Cargill werd in november 2018 aangekondigd en richt zich op de biotechnologische productie van de zoetstof stevia. Op 1 maart ging het bedrijf officieel van start onder leiding van biotechnoloog Oscar Goddijn, die eerder al verantwoordelijk was voor het onderzoek naar stevia en andere natuurlijke zoetstoffen binnen DSM. Vanaf de Biotech Campus in Delft gaat Avansya zoetstoffen op de markt brengen, waarvan de productie bij Cargill in Blair in de Amerikaanse staat Nebraska plaatsvindt.

https://www.evmi.nl/artikelen/nieuwe-hotspot-voor-voedselonderzoek